De tegenwerking van commissaris Blaauw
Al die jaren dat ik met Henk Groenendijk en later met Henk Vos bij de CID heb gewerkt, heb ik weinig medewerking, en dat is een eufemisme, ondervonden van Commissaris Blaauw. Ik denk dan ook met weinig plezier aan hem terug. We vonden hem een streber. Hij gedroeg zich populair in de media en liet zich graag met bekende figuren van de FBI fotograferen, maar bij zijn collega recherche chefs was hij weinig geliefd. Hij moest niets van de CID hebben en keurde de manier af waarop wij met criminelen omgingen. Hij communiceerde echter nooit direct met ons, dat stoorde ons nog het meest.
Omdat hij vat op ons werk wilde krijgen, stelde hij een blacklist samen van informanten die wij niet meer mochten gebruiken. Wat zijn richtlijnen waren, wist niemand.
Op die lijst stond bijvoorbeeld een informant, voor wie het mes weliswaar aan twee kanten sneed, die bijzonder nuttig voor ons was. Hij had de Belgische politie geïmponeerd en ze op een gruwelijke manier in de maling genomen, daar is zelfs een boekje over geschreven, het zogenaamde proces François. Blaauw wist dat die man ook een informant van ons was en zette hem daarom op de zwarte lijst. Dat vertelde hij niet tegen ons, maar tegen anderen, zoals commissaris De Winter, Van Giezen en Koolwijk, die moesten maar met ons aan tafel gaan zitten.
Ik zei: ‘Jullie kunnen me ontslaan, maar ik ga gewoon met hem door. Ik begrijp niet waarom jullie je door Blaauw als loopjongen laten gebruiken. Kijk, dat hij een slecht mens is, is duidelijk, maar hoe groter beest, hoe groter geest, ik heb meer aan hem, dan aan de pastoor. Die vent heeft ons alleen maar correcte informatie gegeven, dus krijg het lazarus maar.’
Blaauw had er geen verstand van. Het was ons vak, zo arrogant ben ik wel. Hij is daar nooit op teruggekomen. Maar hij liet ook nooit iets blijken. Als we hem tegenkwamen, groette hij ons gewoon, dat heeft me altijd verbaasd. Hij wist natuurlijk ook wel dat hij niet helemaal thuis was op dat terrein en kon er geen sturing aan geven. Zo zijn er diverse affaires met hem geweest, waarbij hij voortdurend de zaak traineerde. Het blijft een raadsel voor mij dat Blaauw zo’n carrière heeft gemaakt, want binnen het corps kreeg hij weinig waardering.
Ook bij de Bangkok affaire heeft hij een storende rol vervuld. Hij had altijd kreten van: Afblazen die handel, niets mee te maken hebben. Daarmee zette hij ons en de CRI als kleine jongens weg. Er viel niet over te discussiëren. Ik heb wel de indruk dat hij een andere houding had aangenomen als hij persoonlijk succes met de CID had kunnen oogsten.
Omdat hij ons zo tegenwerkte hebben we veel zaken in andere gemeenten laten klappen. Tegen ons zei hij daar nooit iets over, wel deed hij zijn beklag bij de adjudant Halsema.
De volgende gebeurtenis is typerend voor de houding van Blaauw. Een zekere Piet, een lorrenboer en een scharrelaar eerste klas, had in IJsselmonde hoofdinspecteur Postma benaderd. Hij zei dat er bij hem veel mensen met gestolen spullen langskwamen en dat hij wel iets voor de politie wilde doen. Postma schoof dat aan Blaauw door, die liet ons op zijn bureau komen en zei heel gewichtig dat hij een mogelijk informant aan ons wilde overdragen. ‘Ik heb met hem gesproken. Het lijkt mij wel een geschikte gozer. Ik heb een afspraak voor jullie gemaakt. Jullie kunnen hem nu van mij overnemen, maar wees voorzichtig, want je weet maar nooit. Je moet alles letterlijk opschrijven wat hij vertelt.’ Dat soort onzin. Wij gingen zijn kamer af en lagen in een deuk. Een paar dagen later maakten we een afspraak met Piet. Hij woonde in een oude caravan in de buurt van IJsselmonde. Een simpele ziel. Hij zei: ‘Ik ben niet de eerste de beste, die Blaauw is door mij commissaris geworden.’
Dat gaf wel aan wat voor een man het was en het liet ook zien dat Blaauw niet het inzicht had en het vermogen mensen goed in te schatten.
Die ouwe lorrenboer zei dat als we hem wilden spreken, we eerst één keer moesten toeteren en na 5 minuten nog drie keer, dan wist hij dat de kust veilig was.
Wij dachten: laat maar gaan, want ook een gek kan je zinnige dingen vertellen. Hij had wel tips. Hij wees ons op een partij tapijten. Ergens in de buurt van Oss was een grote kraak geweest, dus we zijn daar een actie op gestart, waarbij we alle medewerking van een oud-collega kregen.
Ook in de volgende zaak heb ik grote problemen met Blaauw gehad.
Johan, een slimme jongen, had een plan uitbedacht om via valse overboekingen bij de bank veel geld te verdienen. Hij stortte geld op rekeningen van diverse lui, die daarvoor speciaal een rekening hadden geopend. Iemand bij de bank deed het werk. Maar het was zo’n project dat uiteindelijk vast moest lopen. Een aantal van zijn vrienden ontsprong de dans. Ook Johan vluchtte, maar hij belde me iedere dag. Ik zei dat het zo toch geen leven voor hem was en voor zijn vrouw en kinderen en dat hij zich beter kon aangeven. Uiteindelijk stemde hij toe. Hij wilde zich op woensdag aangeven, zodat hij niet de hele week op het bureau hoefde te verblijven. Hij vroeg of hij dinsdag naar zijn huis kon gaan, zonder dat ze hem zouden oppikken.
Ik maakte de afspraak met de collega’s van fraude dat ik hem woensdag zou brengen. Op woensdagmorgen reed ik naar zijn huis, waar hij op me wachtte met een koffertje in zijn hand. Ik bracht hem naar het Sandelingenplein, waar de afdeling fraude zat, en zei tegen de adjudant Jo Verbeek: ‘Ik heb een lifter meegenomen, je zoekt het verder maar uit.’ Maar op de een of andere manier hebben ze het administratief niet correct afgehandeld, waardoor hij twee keer dertig dagen werd vastgehouden, zijnde vluchtgevaarlijk. Daartegen ging hij in hoger beroep.
In die tussentijd begon het volgende te spelen. Hij vroeg mij te spreken en vertelde dat er in de gevangenis door een bewaarder werd gedeald. We spraken af dat hij mij zou bellen als de bewaarder betrapt zou kunnen worden. Hij durfde niet gewoon vanuit de gevangenis te bellen, omdat hij betrapt zou kunnen worden, dus hij wilde dat vanuit de kamer van de directeur doen. Daarvoor kreeg ik toestemming van de officier van justitie.
De volgende dag werd ik door zijn advocaat gebeld, mr. Le Cocq-d’Armandville, en die zei dat Johan in hoger beroep moest voorkomen. Hij vroeg mij of ik wilde bevestigen dat Johan zichzelf had aangegeven, zodat hij het vluchtgevaarlijk kon laten schrappen. Ik vond dat ik hem dat verschuldigd was, dus ik ging naar de zitting toe.
Terwijl ik daar wachtte, kwam de advocaat met een rood hoofd naar me toe en zei dat de pleuris was uitgebroken. De procureur generaal, mr. P. A. H. Bosch, we noemden hem Pa Bosch, was woedend dat ik een goed woordje voor een gevangene wilde doen. Ik probeerde nog uit te leggen dat ik geen goed woordje kwam doen, maar slechts wilde bevestigen dat Johan zich vrijwillig had aangegeven.
Het hof liet Johan meteen vrij. Maar die Pa Bosch stapte ’s avonds in de trein en wie zit er naast hem: Blaauw. Bosch begon meteen te piepen, waarop Blauw de volgende dag naar de afdeling fraude stapte en over mij begon te foeteren. ‘Wij zorgen dat die gangsters in de bak komen en die Buis haalt ze er weer uit.’
Het heeft me wel enig schrijfwerk gekost om de zaak recht te zetten. Bovendien slaagden we erin de bewaarder op heterdaad te betrappen. (*Eventueel brief Arrondissementsparket over Buis)
Door Blaauw heb ik ook problemen gekregen met een zekere Bep. Bep was een goede informant. Hij kwam van het platteland en was in Rotterdam in het milieu terechtgekomen. Zijn specialiteit was inbreken op schepen. Hij was opkoper te water, een echte scharrelaar. Nadat hij op heterdaad betrapt was, wist de rivierpolitie hem natuurlijk snel te vinden als er op een schip iets werd vermist. Daarom verstopte hij de buit ergens op het schip en haalde die in Bremen van boord, waar niemand hem kende. Hij vertelde ons dat hij was gevraagd om hasj van een schip te halen. We spraken af dat hij ons zou bellen wanneer de vracht arriveerde. Het bleek echter al gauw dat ook de rivierpolitie en de douane daarvan op de hoogte waren. Ik kon dat natuurlijk niet aan Bep vertellen, omdat de kans bestond dat hij die informatie zou doorgeven. Dus toen hij belde deed ik alsof mijn neus bloedde, maar ik vond dat we hem wel het tipgeld moesten betalen. Blaauw wilde daar echter niets van weten. ‘Ik ga niet betalen voor informatie die ik niet heb gebruikt,’ zei hij. Hij wilde niet begrijpen hoe gecompliceerd de situatie was en hoe belangrijk het was de relatie met een tipgever in stand te houden. Ik kon niets anders doen dan Bep vertellen dat hij geen geld kreeg. Hij was woedend, maar hij geloofde me op mijn woord. Later werd hij tot twee jaar gevangenisstraf veroordeeld. Hij ging in hoger beroep en vroeg mij of ik de procureur van het gerechtshof wilde vertellen dat hij als tipgever voor de politie had gewerkt. Dat deed ik, maar de procureur zei: ‘Ik kan toch niet zomaar strafvermindering geven.’ Ik antwoordde dat ik alleen maar deed wat Bep mij had gevraagd. De uitspraak werd uiteindelijk één jaar. Heeft hij toch gelobbied voor strafvermindering. Bep was mij heel dankbaar.