De half opgerookte sigaret vloog uit haar handen, vonkte tegen de kap van de vloerlamp en rolde onder een bijzettafeltje. Josje Koekman tuimelde door de kamer en belandde via de bank op haar handen en voeten. Met een paar stappen was Frans bij haar en pakte het rode haar vanachter, als bij een kat, in een stevige greep.
Drie maanden kenden ze elkaar.
De hele week had hij zich op deze avond verheugd, naar haar heerlijke lichaam verlangd en nu zei ze zomaar dat ze geen zin meer in hem had. Ze wilde er niet eens over praten. Had ze een ander, het zou hem niet uitmaken. Tenslotte was hij zelf getrouwd.
Josje had niet verwacht dat hij zo agressief zou reageren.
‘Ik hou van je, ik ga van Anneke af en ik kom bij je wonen.’
Dat had hij vaker gezegd en in het begin misschien ook wel gemeend.
‘Blijf jij maar lekker bij je vrou… auw. Godverdomme Frans, denk je werkelijk… au.’ Hij trok het haar strakker.
‘Ik wil je niet kwijt Josje.’
‘Dan moet je vooral zo doorgaan.’
‘We hebben het toch fijn samen.’
‘Je bent getrouwd.’
‘Maar dat is nooit een probleem voor je geweest.’
‘Nu wel.’
‘Heb je soms een ander?’
‘Ga van me af.’
Zijn greep verslapte.
‘Je hebt een ander hè, beken het maar.’
Ze zweeg.
Hij duwde zijn lippen op haar nek.
‘Mijn sigaret, verdomme, mijn sigaret ligt op de grond.’ Ze wilde opstaan, maar hij hield haar tegen.
‘Doe niet zo idioot.’ Ze schoof onder hem vandaan. ‘Kijk nou. Jezus, een gat in de vloerbedekking.’
‘Dat valt wel mee.’
‘Nee, dat valt niet mee. Rot m’n huis uit. Ik heb er genoeg van. SODEMIETER OP.’
Hij stond op. ‘Schreeuw niet zo tegen me, klotewijf.’
‘Ik schreeuw in m’n eigen huis ALS IK DAT WIL. ERUIT.’
‘Denk je dat je me er zomaar kan uitgooien?’
Met één beweging veegde hij de tafel leeg. Een vaas, een asbak en een pakje sigaretten stuiterden door de kamer. Hij raapte het pakje op, stak een sigaret aan en wierp die op de grond.
‘Godverdomme, idioot.’
Ze liep ernaar toe, maar hij had er alweer een opgestoken en weggegooid. Josje wilde hem een schop geven, maar hij tilde haar met gemak op, draaide haar ruggelings tegen zich aan en kneedde haar borsten.
Zijn kracht had haar juist aangetrokken toen ze hem voor het eerst in het café ontmoette. Hij was aan het biljarten en ze zag door z’n shirt heen de spieren op zijn rug. De keu leek wel een luciferhoutje in zijn handen. Nu had ze geen zin meer in hem. Een paar weken geleden had ze iemand ontmoet die niet was getrouwd.
Frans schoof zijn handen onder haar bloes. Ze wist dat het geen zin had zich te verzetten, hoeveel ruzies met vorige minnaars waren niet in bed geëindigd? Hij was natuurlijk vol verlangen naar haar toe gekomen, misschien had ze wat tactischer moeten zijn. Haar lichaam verslapte, ze wilde dat het zo snel mogelijk voorbij was.
Door haar passieve houding voelde hij zich aangemoedigd, trok haar bloes omhoog, rukte haar legging uit en trok z’n riem los. Ze hield haar ogen dicht, reageerde zelfs niet toen hij in haar nek beet. Hij kwam snel klaar en stond meteen op, raapte haar bloes op en veegde zich ermee af.
‘Ga nu alsjeblieft weg,’ zei ze huilend en draaide zich om.
Met een woest gebaar trok hij de buitendeur achter zich dicht. Hij drukte zo hard op de knop van de lift dat zijn duimnagel wit kleurde.
Half twaalf. Anneke zou wel in bed liggen. Waar bleef die klotelift? Z’n jack! Z’n jack lag nog bij Josje! Hij liep terug en belde aan, maar ze deed niet open.
‘Ik wil m’n jack,’ riep hij en bonsde op de deur.
Bij de buren werd het keukengordijn een stukje opzij geschoven. Hij stak z’n middelvinger omhoog, waarop het gordijn terugviel.
Hij gaf het op.
De lift was er nog steeds niet, of alweer weg, of defect. Hij besloot naar beneden te lopen.
Hij had een goede conditie. Drieëndertig was hij. Twee keer in de week deed hij aan krachttraining op een sportschool en trimde in het Kralingse bos. Iedere veertien dagen bezocht hij de kapper. Zijn donkerblonde haar zat al tien jaar hetzelfde: kort Amerikaans. Hij had het soort knapheid dat in de mode was. Een glad, regelmatig gezicht, met kleine, beetje knijpende ogen.
Het gebouw floot en kreunde en toen hij zich daar bewust van werd, drongen nog andere geluiden tot hem door die moeilijk te duiden waren. Hij bleef staan en stak een sigaret op.
Wat zou hij gaan doen? Naar huis, naar de slapende Anneke, of naar zijn stamcafé De Spons? Hij keek weer op z’n horloge, kwart voor twaalf. Nog een kwartier, dan was zijn dochter Dutje jarig. Omdat het morgen zaterdag was had ze vandaag al op school getrakteerd. Zelf had hij dat liever niet gehad en dat alleen omdat een onderwijzer ooit had verteld dat je nooit vóór je verjaardag moest trakteren, maar erná. Een leerling van hem die dat wel had gedaan, was voor z’n verjaardag onder een auto gekomen. Mijnheer Bleyker was de enige onderwijzer die hij zich kon herinneren.
Als hij naar De Spons zou gaan, zou hij niet voor vier uur thuis zijn en zeker niet nuchter. Hij wilde morgen vroeg opstaan voor Dutje en besloot naar huis te gaan.
De kofferbak van zijn auto stond open!
Snel keek hij naar het nummerbord. Iemand probeerde zijn VW GOLF te stelen! Woest pakte hij de dief bij z’n kraag. ‘Hé godverdomme, wat moet dat?’
Voor hij besefte wat er gebeurde stond hij met een colbert in zijn hand en kreeg hij een vuistslag op zijn kin. Hij viel op de grond, het colbert nog in zijn hand. De ander was snel, vóór Frans kon opstaan stond hij met een pistool vlakbij z’n gezicht.
‘Niet bewegen klootzak.’
Z’n aftershave drong in Frans z’n neus.
De man leek even na te denken wat hij moest doen. Haalde toen z’n arm met het pistool naar achteren om uit te halen, maar Frans reageerde snel. Z’n vuist raakte de kin van z’n tegenstander, die achterover viel en het pistool liet vallen. Ook nu reageerde hij bliksemsnel. Een paar seconden vlogen de rake klappen en trappen over en weer. Het werd de autodief snel duidelijk dat hij op het verkeerde moment en van de verkeerde persoon een auto had gekraakt. Hij deed een paar stappen achteruit en zocht z’n pistool. Een fractie van een seconde te lang. De vuist van Frans belandde midden op z’n gezicht, de neus kraakte en het bloed spoot eruit. Hij viel op de grond en probeerde meteen op te staan. De schoen van Frans zag hij niet aankomen, de punt kraakte z’n rechterslaap. Zijn schedel leek om z’n ogen te draaien. Het gebeurde zo snel dat de laatste luchtstoot geluidloos het strottenhoofd passeerde.
Door de explosieve trap verloor Frans bijna zijn evenwicht. Een moment voelde hij zich volkomen leeg. Vreemd genoeg viel hem, alsof hij hallucineerde, zijn eigen schaduw op die een kruis vormde met het lichaam van de man. Hij zag het pistool liggen, liep ernaar toe en raapte het op. De man bewoog nog steeds niet. Met zijn rechtervoet duwde hij tegen het lichaam dat zacht maar zwaar aanvoelde. Automatisch legde hij twee vingers in de hals en zocht de slagader. Niets! Nerveus voelde hij de pols. Allemachtig, ik heb hem doodgeschopt, dacht hij.
Wat moest hij doen?
Hij keek omhoog, maar zag niemand. Wat voor ellende hing hem boven het hoofd? Hij zou een flinke douw krijgen. Met zijn verleden kon hij daar zeker op rekenen. Wegrijden? Wat kon er gebeuren? Het lijk zou gevonden worden, er zou navraag worden gedaan, waardoor ze ongetwijfeld bij hem terechtkwamen!
De paniek die hem overviel was zo hevig dat z’n knieën begonnen te trillen. Hij moest rustig blijven. Wat konden ze hem maken? De man had zijn auto willen stelen en hem met een pistool bedreigd. Het was noodweer. Vol woede keek hij naar het dode lichaam. Nu pas zag hij naast de rechterarm een portefeuille liggen. Hij boog zich voorover.
Gauw geteld zat er ongeveer vijfentwintigduizend gulden in. Wie steelt er in hemelsnaam met zoveel geld op zak een auto? Vijfenwintigduizend gulden, dat vergoedde veel van de ellende die de kerel hem bezorgde. Hij doorzocht zijn zakken. In het colbert zat een flinke sleutelbos, waaraan een autosleutel met een BMW-embleem. Het leven is een opeenstapeling van toevalligheden. Als hij geen ruzie met Josje had gehad, als de man zijn auto niet had uitgekozen…
Hij keek om zich heen en nam een beslissing.
Hij gooide het colbert met het pistool, de portefeuille en de sleutelbos in z’n achterbak. Met twee handen pakte hij de man onder z’n oksels, sleurde hem naar z’n auto en wierp het lichaam erin. Zo rustig mogelijk reed hij de wijk uit. Nu pas voelde hij de pijn in zijn rechterhand.
Geen lijk, geen onderzoek.
Maar hoe laat je een lijk verdwijnen?
Hij dacht aan de man; de manier waarop hij keek toen hij boven hem stond met het pistool in zijn hand. Een behendige kerel. Snel, maar niet snel genoeg.
Zou hij het lichaam in het water gooien? Hij zou het moeten verzwaren met stenen. Dat was lastig. Verbranden? Begraven? Hij wilde het idee al bijna opgeven en het lijk ergens op een parkeerplaats dumpen tot hij het ineens wist: in de kofferbak van een sloopauto bij Wessels! De wagens die volledig gestript waren, werden tot pakjes samengeperst. Hij kende het terrein dat aan de rand van de stad lag goed en wist dat het er ’s nachts uitgestorven was. Bovendien was de waakhond van Wessels vorige week overleden.
Het ene moment lag je te neuken en het andere reed je met een lijk in je kofferbak rond.
De sloperij lag in een uithoek van de polder. Langzaam reed hij de doodlopende weg in langs het water. De waakhonden van de diverse obscure bedrijfjes begonnen te blaffen toen Frans langsreed.
Het hek bij Wessels was hoger dan hij had gedacht. Hij opende de kofferbak en keek nog eens goed naar het hoofd van de man. Hoewel zijn gezicht nogal beschadigd was – zijn neus stond scheef en was gezwollen, de rechterhelft was tot in zijn donkere haar bedekt met geronnen bloed – zag Frans dat hij een knap uiterlijk had. Donkere wenkbrauwen, blauwe ogen en een scherpe kaaklijn.
Er zat niets anders op dan door de sloot te gaan. Van de komende minuten hing alles af. Als er nu iemand langs zou komen was hij de klos. Hij pakte de man onder zijn oksels en raakte met zijn gezicht diens ongeschonden wang. De onverwachte aanraking met de zachte huid verwarde hem een moment.
Hij haalde hier regelmatig onderdelen voor de garage waarbij hij werkte, zodat hij precies wist waar hij moest zijn. Achter een loods lagen de wrakken gestapeld die samengeperst werden. Het leek hem het beste het lijk in een van de bovenste wagens te stoppen. Hij klauterde op een Audi en trok het lichaam omhoog, weer even was er die aanraking met het gezicht. De laatste rustplaats voor de man werd de kofferbak van een rode Mercedes.
Frans sloot het deksel met z’n ellebogen, rende terug naar zijn auto,
veegde zijn broek en schoenen met een zeem af en reed weg.